Pleidooi voor de nieuwe nederigheid onder interviewende journalisten
(Uitgesproken ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van Uitgeverij Balans)
Afgelopen weekend las ik het interview met Connie Palmen in het magazine van de Volkskrant, mijn magazine, ik schrijf er wekelijks met enorm veel plezier een rubriek in over liefde en lust. De journaliste, ik wil haar naam niet noemen, want ze is zo maar een voorbeeld, ze staat voor een groeiende groep interviewers, stelt geen enkele vraag waaruit blijkt dat ze werkelijk wil weten, weten, weten wat voor vrouw Connie Palmen is. Kijk mij eens lekker brutaal zijn, schreeuwt ze haar als vragen vermomd commentaar. Kijk mij dit vogelverschrikkersvrouwtje eens pittig aanpakken.
“Hoe is het tegenwoordig met de alcohol,” vraagt ze halverwege het gesprek aan de beroemde schrijfster van wie je kunt denken wat je wilt, maar die meer boeken verkoopt dan wij allemaal, op Suzanna Jansen na dan misschien. En, als de schrijfster beleefd antwoord geeft, en zegt, “nou alcohol is een goede ontspanner en beloont” verplaatst de journaliste zich niet in haar, probeert ze er niet achter te komen hoe die alcohol op de geest van Palmen werkt, op wat voor manier die haar misschien op nieuwe ideeën brengt, of helpt, maar vraagt ze: “Ga je ’s ochtends al aan de drank of ’s middags?”. Ga je ’s ochtends al aan de drank, mijn god, de befaamde Nederlandse directheid!
Wat mij dwars zit, wat ik steeds minder vaak aantref in dit soort portretterende interviews, is authentieke nieuwsgierigheid. Het kan ook anders. Jaren geleden las ik de interviews met Francis Bacon van David Sylvester. Laag voor laag pelde de kunsthistoricus de schilder af, net zo lang tot de lezer niets minder dan een blik in de ziel van de schilder werd gegund en mij de tranen in de ogen stonden.
“Met elke blik in de spiegel zie ik de dood aan het werk,” zegt Bacon op een moment. “Hoe oud was je toen je je realiseerde dat je ooit moest sterven?” vraagt Sylvester dan. En Bacon antwoordt: “Ik was 17. Ik herinner me dat moment nog heel goed. Ik zag hondenpoep op de stoep liggen en dacht, ja dit is het leven. Een seconde, langer duurt het niet, daarna worden we weggevaagd als een vlieg op de muur.” Hij vervolgt dat het leven zinloos is en Sylvester vraagt door en door en onthult beetje bij beetje Bacons existentiële twijfel. Ah, dacht ik toen ik het las. Dit is interviewen.
Interviewen is verleiden. Wie aanvalt stuit op verzet, wie verleidt ontmoet welwillendheid. Het interview dat dan ontstaat wordt een gesprek. Waarom schrijven met gewapende ironie als er compassie en tederheid bestaan? Een journalist moet iedereen kunnen begrijpen. Ook de seriemoordenaar, ook de theatrale schrijfster. Hij moet degene die tegenover hem zit, willen doorgronden, hij moet een enorm verlangen hebben om de werkelijke beweegredenen van de ander te onthullen. Al zijn talent moet hij gebruiken om degene die hij interviewt te laten schitteren, in al diens veelzijdigheid, twijfel, hartstocht, pijn en soms hufterigheid. En dat is moeilijk genoeg.
Want, wat zegt het over iemand als je weet dat hij alcoholist is? Niets. Overmatig drankgebruik wordt pas interessant als je weet welke de rol die precies speelt in een leven, in het werk. In sommige gevallen is alcohol de enige manier om het dagelijks leven aan te kunnen. Wat gebeurt er precies na het vijfde glas whisky. Maakt het vrolijk en voor hoe lang, of juist zwaarmoedig. En zo ja, wanneer begint die zwaarmoedigheid?
Een goede journalist leeft zich in. Ik had het er laatst met journalist Cornald Maas over, en hij had het over ontvankelijkheid, wat ik een prachtig woord vind. Dat is inderdaad wat een journalist moet zijn. Ontvankelijk.
Maar het is of journalisten met het afleggen van het ontzag voor autoriteiten – “Hoezo, grote schrijfster, dat maak ik zelf wel uit” – hun vermogen tot kritische bewondering zijn kwijt geraakt. Vorige week bijvoorbeeld, bereidde ik me voor op een interview met Raoul Heertje voor het blad Linda. Ik kwam alleen maar stukken tegen van journalisten die probeerden te concurreren met zijn geestigheid. Stuk voor stuk mislukte artikelen, uiteraard.
Interviewen is verleiden én luisteren. Wat denkt de schrijfster Palmen precies als ze achter jaar schrijftafel zit, hoe kiest ze haar woorden, wanneer is ze tevreden, wat zijn de kleren waarin ze het liefst werkt, wat ligt er op haar bureau, waar heeft ze spijt van, wanneer begint ze een zin opnieuw, waar is ze bang voor.
Ik pleit voor de terugkeer van nederigheid, respect en bewondering. Weg met het gekef en de bijtende vragen waarmee men er vooral op uit lijkt eigen vooroordelen te bevestigen Een goed portret wordt gemaakt door een, jawel, gedienstig journalist is. Waarbij gedienstigheid niet het tegenover gestelde is van kritiekloos maar van respectloos. Een journalist moet oprecht nieuwsgierig zijn. Pas dan kom je tot nieuwe inzichten.
Net als in literatuur gaat het er bij goede journalistiek om, om het ongezegde gezegd te krijgen. Onthullen wat zonder jouw tussenkomst verborgen was gebleven. Zo ontstaan spanning en drama en ontroering in de krant, en krijgt het geschreven interview iets noodzakelijks. Zo maak je iets echt nieuws. Een interview dat de lezer niet in gegeneerde verbijstering achterlaat maar in bewondering. Bewondering voor de geïnterviewde, en bewondering voor de journalist. Als die tenminste schrijven kan.
Corine Koole